In een arrest van 4 mei 2017 diende het Europees Hof van Justitie zich te buigen over de vraag of een algemeen en absoluut reclameverbod voor tandartsen strijdig is met het Europees recht; met name met de richtlijn oneerlijke handelspraktijken, de richtlijn elektronische handel en het vrij verkeer van diensten binnen de Europese Unie
Feiten
Een Belgische tandarts had reclame gevoerd voor zijn praktijk hoewel er op dat moment een algemeen verbod in werking was op grond van de wet van 15 april 1958 betreffende de publiciteit inzake tandverzorging. Zo had hij een reclamezuil geplaatst met vermelding van zijn naam, het feit dat hij tandarts is, zijn website en het telefoonnummer van zijn praktijk. Bovendien informeerde hij op zijn website via foto’s en getuigenissen potentiële klanten over de verschillende behandelingen die hij aanbood en adverteerde hij in lokale dagbladen.
Na een eerste klacht van de het Verbond der Vlaamse Tandartsen VZW (VVT) besloot het openbaar ministerie tot buitenvervolgingstelling, maar omdat de betrokken tandarts zijn reclameactiviteiten niet stopzette, diende het VVT opnieuw klacht in. De zaak werd hierop aanhangig gemaakt bij de correctionele rechtbank van Brussel die zich vervolgens richtte tot het EHvJ met een aantal prejudiciële vragen over de verenigbaarheid van het verbod met het Europees recht.
Beslissing van het EHvJ
Eerst en vooral oordeelde het Hof dat een absoluut reclameverbod niet in strijd is met de Europese richtlijn oneerlijke handelspraktijken aangezien de richtlijn zich niet verzet tegen beperkingen die door een lidstaat worden opgelegd in het kader van de volksgezondheid en de waardigheid van het beroep.
Ditzelfde geldt echter niet inzake de richtlijn elektronische handel: het Hof stelde ditmaal dat een absoluut verbod niet toegelaten is. Lidstaten zijn verplicht om online reclame principieel toe te staan, maar zijn wel vrij om via de beroepsregels beperkingen op te leggen “met name om te waarborgen dat er geen afbreuk wordt gedaan aan het vertrouwen van de patiënt (…)”.
Ook inzake de verenigbaarheid met het vrij verkeer van diensten kwam het Hof tot hetzelfde besluit. Hoewel een absoluut reclameverbod de mogelijkheid beperkt om bekendheid te verwerven bij potentiële klanten en om diensten te promoten, kunnen overwegingen inzake bescherming van gezondheid en waardigheid van het beroep dergelijke beperkingen rechtvaardigen. Alleen oordeelde het Hof hier dat dit kon worden bereikt “door middel van minder beperkende maatregelen die afbakenen welke vormen van communicatie tandartsen op welke wijze mogen gebruiken, zonder hun evenwel elke vorm van reclame op algemene en absolute wijze te verbieden”. Een absoluut reclameverbod kan dus eveneens niet in het licht van het vrij verkeer van diensten.
Conclusie
Doordat het EHvJ in haar beoordeling beperkingen toelaat inzake de waardigheid van het beroep, wordt de deur opengezet voor een toename in het aantal deontologische regels (en dit niet enkel wat betreft het beroep van tandarts). De deontologie kan er in de toekomst voor zorgen dat het voeren van reclame door gereglementeerde en vrije beroepen sterk wordt ingeperkt. Zolang er geen algemeen en absoluut verbod tot stand komt, treedt er volgens het Hof Europeesrechtelijk geen probleem op. Het is pas wanneer reclame zonder meer verboden wordt, dat er vragen kunnen rijzen wat betreft de verenigbaarheid met het vrij verkeer binnen de Europese Unie en de richtlijn oneerlijke handelspraktijken.